Ik en de knakworst die ik Hendrik-Jan noem
- kokdik69
- 2 nov 2020
- 3 minuten om te lezen
Het gaat echt niet. De knakworst zegt van wel, en na een hoop gewrik blijkt hij gelijk te hebben. “De kip kent vele scharnierpunten omringd door mergbeen. Mergbeen is eigenlijk best wel makkelijk doorheen te draaien, als je maar genoeg kracht gebruikt en de juiste hoek vind”. “Ja ja, houd je goedbedoelde kutadviezen maar voor je Hendrik-Jan en help me met de tweede”. “Wat denk je dat ik ga helpen?, ik ben een knakworst”, zei de knakworst die ik Hendrik-Jan noem.
Dat was waar, Hendrik-Jan was een knakworst en niet op zijn mondje gevallen. Met een beetje gepast geweld lukt het me vrij gemakkelijk de tweede vleugel te verwijderen. Ik deed het met iets te veel kracht om voor een tweede keer gezeik van die knakworst te voorkomen. Maar dan moet je net Hendrik-Jan hebben.
“Deze vind ik minder netjes”. Daar begon het al. “Ja, dat kan ik godverdomme zelf ook toch wel zien!”. “Nou nou, wie is er met het verkeerde been uit het bed gestapt?”. Een stilte. “Wie is er misschien met zijn beentje ietsje naast het bed gestapt? Was jij het misschien? Was jij het misschien?”. Die laatste ‘misschien’ zei hij op zó een langgerekte, zeikerige aarstoon, dat ik hem het liefst hier en nu een kogel door zijn knakworstkop zou jassen. Maar ik heb geen pistool, geen geweer, laat staan een kogel. Het enige wat ik op zak heb is een met kippenbloed doordrenkt mes, en het laatste wat ik nu nodig heb is afleiding in de vorm van een steekpartij. Daarnaast begrijp ik ook wel dat Hendrik-Jan wat beters te doen heeft dan hier op een motelkamer te staan om kippen te slachten, en dat hij het misschien allemaal niet zo slecht bedoelt.
“Ja sorry hoor. Ik had deze avond me gewoon heel veel anders voorgesteld. ’s Morgens ontmoet je een knakworst die je Hendrik-Jan noemt, en een paar uur later sta je een kip te plukken, ontbotten en wat nog meer.”
“En de poepzak verwijderen”.
“Wat?”.
“Je zei, en wat nog meer! Nou, je moet dus óók de poepzak verwijderen natuurlijk”.
“Ja teringleier, kom je nu mee. Kijk dat is dus precies wat ik aan het bedoelen was. Het ene moment ben ik uit aan het leggen waarom ik geïrriteerd ben, en het andere moment moet ik weer een poepzak verwijderen“.
“De poepzak moet eruit”, zei de knakworst nu, de knakworst die ik Hendrik-Jan noem.
Zonder in discussie te gaan, sta ik weer met het pas geslepen mes in mijn handen. Op de vloer ligt al een grotere plas bloed dan vooraf geanticipeerd, bijna een onmogelijke hoeveelheid om uit één kip te komen. Sjeezus, véél meer dan er ooit uit welke kip ooit zou kunnen komen.
“Hendrik-Jan, hoe komt er zo veel bloed op de vloer?”, vraag ik met lichte paniek.
“Weet je dat dan niet meer? Je staat hier al dagen kippen te plukken, man”.
Nee, dat wist ik niet. Helemaal niet zelfs. Nu ik erover nadenk lijkt het me allemaal ook heel verdacht. Om heel eerlijk te zijn, weet ik niet meer zo goed waar ik de laatste dagen geweest ben.
“Nou, komt er nog wat van?”.
Zonder te reageren maak ik een snee in de buik en trek de poepzak het lichaam uit samen met wat organen. Wederom bloed.
Ik begin nu toch wel mijn vraagtekens te zetten, bij de dwingende knakworst en zijn intenties. Beter kun je meteen je vragen stellen, denk ik bij mezelf, anders blijft het maar mysterieus. “Hé Hendrik-Jan, hoe zit dit nou allemaal precies? Vertel me dat eens even. Dat ik hier dus al dagenlang sta te slachten, en waaróm eigenlijk?”
“Géén idee!”. Knipoog, een scheve mondhoek en dan verdwijnt hij.
“Hey, jij gore tyfusknakworst! Waar ga jij opeens heen? Wat moet ik allemaal met die gore kippen en de plassen bloed in mijn kamer?” Nu ik eens goed om me heen kijk, zie ik dat alles onder zit. Het tapijt is doorweekt met bloed, slijm en veren. Scheldend en tierend sta ik midden in de totale slachtpartij die mijn motelkamer zou moeten zijn. Sta ik dan met meer dan zestig kilo kippengehakt om knakworsten mee te maken.
De rode en blauwe lichten maken een eind aan de herrie in mijn hoofd en in een moment van helderheid vallen de laatste puzzelstukjes op hun plek. Ik besef me dat Hendrik-Jan me goor heeft genaaid. Hij heeft zeker die flikkers gebeld. Ze staan voor de deur en vallen met zijn tienen binnen. “Ik was het niet! Het was de knakworst die ik Hendrik-Jan noem!”.




Opmerkingen